Burkina gidsland

Banfora, zaterdag 12 augustus 2006

We hadden het al gemerkt bij onze aankomst in Ouahigouya drie maanden geleden: blanken worden in eerste instantie als toerist en ezeltjestrekje beschouwd.

Als nieuwkomers stonden we open voor alle gesprekken. Gesprekken met vriendelijke mensen die willen babbelen. Echanger, c'est bien. (éssanzé, sè bien) Je hebt hen nog maar net een hand gegeven en je bent al hun vriend. En Afrique, c'est comme ça. Vriendelijke jongens, die Afrikanen. Maar ze buiten hun 'vriendschap' al snel uit. De ene na de andere blijkt 'artiest' te zijn, djembé te spelen, armbandjes en maskers te verkopen, en toevallig juist in geldnood te zitten. Een kettingverkoper haalt zijn ziekenboekje uit zijn achterzak. 'Ik heb malaria, en heb geld nodig voor medicijnen, kijk.' Of we dan toch geen kettinkje willen kopen?

Twee anderen plannen een reis naar Mali om collega-artiesten te ontmoeten en nieuwe technieken te leren. Ze komen 20 euro te kort voor hun busticket. Kunnen wij hen niet steunen?
Scholieren komen met een sponsorbrief voor een klasuitstap. Er is geld nodig voor de bus, misschien kunnen wij …?

Wij willen wel mensen helpen, lokale artiesten ondersteunen, initiatiefnemende scholieren een handje helpen, … maar de smoesjes blijken iets te doorzichtig, de verkoopstechnieken iets te agressief. Zelfs al hebben ze interessante koopwaar, wij hebben geen zin om ons als domme blanken in de luren te laten leggen. Enkele slimme vragen en ze vallen door de mand… De mensen hier zeggen het ook: het zijn gewoon bandieten.

Ondertussen behoren wij tot het dagelijkse straatbeeld van Ouahigouya en laten de 'artiesten' ons met rust. In de grootstad Ouagadougou is het anders. Verkopers en artiesten blijven aandringen, smeken, bedelen, en achtervolgen ons… wij leren vastberaden en kortaf te zijn, tot op het arrogante af, en met pijn in ons hart. Iedereen die ons iets te enthousiast benadert, moet eraan geloven en wordt met achterdocht bekeken.

We hielden ons hart al vast voor onze vakantie midden in het toeristische hoogseizoen. Maar het was de enige gelegenheid om iets van het land te zien. Dus vooruit dan maar.

Reisinformatie waarschuwt voor een plaag aan valse gidsen die als genadeloze strontvliegen op zwetende toeristen neerstrijken. Een gewaarschuwd man is er twee waard, en drie gewaarschuwde vrouwen een Heleen.

De bus komt aan in het busstation van Gaoua, in het zuidwesten van het land. Nog voor we uitgestapt zijn, zien we al dat we opgewacht worden. Instinctief en uit zelfbehoud wimpelen we kordaat alle aanboden af: nee, geen taxi, nee, we willen geen 'authentiek' verblijf in een Lobi-gezin, nee, we willen niet 'échangeren', nee, nee, nee!

Sommige vliegen zijn hardnekkig en proberen niet twee of drie, maar wel vijf keer. De eerste keren lukt het om vriendelijk te blijven. Maar zelfs schapen kunnen hun geduld verliezen.

En dan voel je je nog slechter: wat een onsympathieke toeristen zijn wij niet! En uiteindelijk doen we wat we juist niet willen: we wantrouwen iedereen en zeggen te vaak nee.

Misschien is het omdat we al wat langer in het land zijn, en geen korte overweldigende kicks zoeken zoals (andere?) toeristen. Misschien geven de gidsen juist wat de toeristen willen: een deur naar het zogezegde authentieke, traditionele Afrikaanse leven: slapen in hutten bij een familie, djembé en balafon spelen, muziek en dansen, met je handen eten. De Afrika-ervaring van hun leven. En dat is niet per se negatief: de toerist heeft zijn foto's ('c'est dans la boîte'), de gids verdient zijn brood en tenslotte komt het geld wel terecht bij de lokale bevolking.

Goed dan. Laten we doen alsof we voor tien dagen in het land zijn, twee goedgelovige toeristen. We geven de gidsen eens een kans. Vier exemplaren stormen op ons toe in het busstation in Banfora, als we zondagmiddag van de bus stappen. We houden ze af, om eerst wat te eten en op adem te komen. Dan mogen ze hun koopwaar voorstellen: kamperen, tochtjes met de brommer, djembélessen, het klassieke aanbod. Het kost moeite, maar we gaan door en we kiezen: een wandeling naar het meer van Tengrela, op zeven kilometer van de stad. De gidsen lachen onze aarzel weg. 'Je ziet dat het de eerste keer is dat jullie in Afrika zijn. Maar na enkele dagen zal je wel zien dat je niet bang hoeft te zijn.'

Djibril, onze gids ("le guide qui vous écoute deux fois"), ziet eruit als een coole kerel, en is bovendien een van de weinige gidsen die te voet wil wandelen (waarom ook moeite doen om geld te verdienen?). Helaas betrekt de hemel en begint het te regenen. We schuilen in een klein cafeetje waar onze gids spontaan in slaap valt. Een uur later klaart het op en moeten we Djibril wakker maken.

De weg leidt ons langs de velden en dus proberen we informatie over landbouwgewassen, teeltmethodes en boomsoorten uit onze gids te sleuren. De weergoden zijn ons echter niet goed gezind: stortregens nopen ons terug te keren zonder het meer met zijn nijlpaarden, bananenplantages en prauwen bereikt te hebben. Maar we zijn er niet rouwig om: we hebben tenslotte heel wat gezien en bijgeleerd.

Dus plannen we de volgende dag: Djibril heeft een duur voorstel, met huren van brommertjes om door het landschap te scheuren van waterval naar klokrots en meer. Wij vinden de weg ernaartoe haast interessanter dan de bezienswaardigheid zelf, dus willen weer te voet gaan, voor een lagere prijs. Hij gaat akkoord, maar niet met volle goesting.

De volgende ochtend, we hadden het kunnen weten, voelt Djibril zich niet sterk genoeg om te wandelen… hij wil voor dezelfde prijs de brommertjes voor niets geven, zolang wij de benzine betalen. Schoorvoetend gaan we op zijn aanbod in, anders dreigt de dag weer in het water te vallen.

Even later scheuren we door het landschap. Als echte toeristen stoppen we af en toe om een foto te nemen. Djibril heeft wat informatie vanbuiten geleerd over de streek. Als je wat meer uitleg vraagt, herhaalt hij hetzelfde zinnetje nog eens. Zijn wij te veeleisend?

Op de terugweg naar de stad hebben we er genoeg van. Djibril mag verder gaan, wij keren te voet terug naar de stad. Hij lijkt opgelucht - zulke moeilijke toeristen kom je niet vaak tegen.

Tot zover ons gidsenexperiment. We kunnen er moeilijk positief over zijn: ze proberen ons te paaien met holle frasen en oppervlakkige halve waarheden. Middelmatigheid troef. En vooral: een schrijnend gebrek aan trots en waardigheid. De gidsen prostitueren zichzelf en hun land om te voldoen aan de grillige fantasieën van de blanke toerist. En dat is jammer, want er is hier veel om trots op te zijn. Het mooie etnografisch museum van Poni bewijst dat het anders kan.