Boeren aan de rand van de woestijn

Ouahigouya, maandag 12 februari 2007

Salif woont in het droge noorden van Burkina Faso. Hij is boer en actief lid van de Naamgroepen, partnerorganisatie van Broederlijk Delen. Het boerenbestaan in de Sahel is hard, maar niet onmogelijk, zegt hij.

De graanzolders van boer Salif Ouedraogo uit Boulzoma, een klein dorpje in het noorden van Burkina Faso, zijn in februari nog halfvol. Vanaf mei komt de bodem in zicht. Het lange droge seizoen loopt dan op zijn einde en het ongeduld begint te kriebelen. Tijdens het korte en grillige regenseizoen van juni tot september moeten de Burkinese boeren het voedsel voor een heel jaar produceren. Elk jaar spelen dezelfde vragen door hun hoofd. Wanneer komt de regen? En wat als ze hun dorp overslaat?

Voor de eerste druppel valt, is er al veel werk gebeurd. De regenbuien zijn zo hevig dat het water niet in de kurkdroge bodem dringt, maar wegspoelt. 'Tijdens de droge periode organiseren wij ons om stenen te kappen en naar de velden te brengen', legt Salif uit. 'We stapelen ze in rijen volgens de hoogtelijnen. Zo blijft het regenwater langer staan, infiltreert het en spoelt er geen vruchtbare grond weg.'

Voor de eerste regenbuien is de droge grond erg hard en moeilijk te bewerken. Daarom past Salif zaï toe, een techniek waarbij je met een houweel ronde gaten kapt in de grond, 30 centimeter doorsnede, 20 centimeter diep. 'Je doet er een handvol mest of compost in en enkele zaadjes. Bij de eerste regenbui blijft het water in de zaï staan. Het zaadje kiemt en het jonge plantje heeft minstens tien dagen water.'

Andere boeren wachten tot na de eerste flinke regenbui en bewerken dan hun land, met een hak of met een ploeg, getrokken door ezels, runderen of kamelen. Alles moet snel gebeuren, de tijd is beperkt. Hele families, klein en groot, jong en oud, werken van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat op de velden.

Werken met een lege maag is lastig, maar het moet: in juni is voor vele families de graanvoorraad al op. Ze eten maar één keer per dag meer. Op de markt wordt het graan steeds duurder, in moeilijke jaren tot vijf keer zo duur als vlak na de oogst. Boerenfamilies steken zich in de schulden om graan te kopen, en redden zich met eetbare wilde planten. Of ze doen een beroep op de graanbank van het dorp. Salif: 'Na de oogst kopen we met de Naamgroepen granen en bonen aan lage prijzen in het zuiden van het land. Voor de nieuwe oogst, als er tekorten zijn, verkopen we ze in het dorp aan betaalbare prijzen.'

Honger of geen honger, het graan moet groeien. De dorre, stoffige vlakte wordt fris en groen. Maar ook het onkruid groeit. Met man en macht wordt er gewied. Salif, met zijn vrouw en zijn zes kinderen, verbouwt vier hectares. De helft ervan is voor de sorghum, en een kwart voor de gierst. Op de laatste hectare verbouwt hij oogboontjes, fonio (nog een graansoort), sesamzaadjes en pindanoten. Die laatste twee worden verkocht en brengen wat geld in het laatje. De andere gewassen zullen de familie gedurende een heel jaar moeten voeden. In oktober worden manden vol graan naar de huizen gebracht.

Salifs opbrengst is hoog, want hij gebruikt verbeterde landbouwtechnieken die hij dankzij de Naamgroepen geleerd heeft. Het geoogste graan wordt in de graanzolders van de familie opgeslagen. Het is de taak van Salif als man om de graanvoorraad in het oog te houden, en elke dag wat aan zijn vrouw te geven. Traditioneel zorgt de vrouw zelf voor de benodigdheden voor de saus.

'Als we het de voorbije jaren konden redden, was dat niet alleen dankzij onze graanvoorraad, maar zeker ook dankzij onze tuinbouwactiviteiten', zegt Salif. Waterputten en stuwmeren zijn vol bij het einde van het regenseizoen. Dat water kan gebruikt worden om groenten te telen. Salif en zijn familie hebben een perceeltje van 25 op 25 meter in de groentetuin van het dorp. Met gieters geven ze elke dag water aan de uien die in februari en maart voor een extra inkomen zorgen. 'Met alles wat we doen ziet de toekomst er veelbelovend uit,' zegt Salif nog. 'Morgen zal beter zijn dan vandaag.'